23 januari 2022 (Update 27 januari 2022)
2021
dat het gehoor is aangetast
Ervaringen van mensen met een
Cochleair Implantaat
OPCI
Dataverzamelingsperiode: 1 november – 15 december 2021
U kunt het verslag hieronder lezen of hier downloaden
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Achtergrondinformatie
2.1. Leeftijd en geslacht
2.2. Aard en oorzaak van het gehoorverlies
3. Vragen over de implantatie
3.1. Merk implantaat en implantatiecentrum
3.3. Oor van implantatie
3.4. Vervanging processor en implantaat
4. Bilaterale implantatie
5. De revalidatieperiode
6. Tevredenheid, muziekbeleving en gebruik hulpmiddelen
6.1. Tevredenheid met het Cochleair Implantaat
6.2. Tevredenheid over muziekbeleving
6.3. Gebruik hulpmiddelen
7. Werk in relatie met de CI
8. Sociaal functioneren
9. Problemen na de implantatie
9.1. Algemene problemen
9.3. Problemen met uitvallen implantaat
10. Service CI-Centrum
11. Tot slot
1. Inleiding
In opdracht van OPCI heeft Onderzoekdoen.nl een onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van mensen met een
Cochleair Implantaat.
De gegevens voor dit onderzoek zijn verzameld door middel van een online vragenlijst. OPCI heeft deze
vragenlijst op 1 november 2021 verspreid door een link naar de vragenlijst op de website te zetten en op te nemen in de nieuwsbrief. Op 1 december 2021 is wederom een nieuwsbrief gebruikt om de leden te herinneren aan het invullen van
de vragenlijst. Op 15 december is het onderzoek gesloten.
In totaal zijn 588 respondenten begonnen aan de vragenlijst, van wie 483 de vragenlijst ver genoeg (minimaal
het eerste thema ingevuld) hebben ingevuld om meegenomen te worden in de analyse. Bij de verwerking van de gegevens is onderscheid gemaakt tussen personen die voor hun 18e jaar zijn geïmplanteerd (22 personen, verder aangeduid als ‘jeugd’) en personen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de eerste implantatie (411 personen, verder aangeduid als ‘volwassenen’). Dit onderscheid is gemaakt bij benadering, aangezien alleen om een geboortejaar is gevraagd en niet om een geboortemaand- en dag. Er zijn 50 personen die hun leeftijd of het jaar dat zij een implantaat hebben gekregen niet of niet correct hebben ingevuld; zij worden voor de volledigheid als aparte groep getoond (‘onbekend’) en worden in de algemene analyses, waarin geen onderscheid is gemaakt in groepen, wel meegenomen.
Bij de tabellen is aangegeven hoeveel personen de vraag hebben ingevuld, bijvoorbeeld (N=483). Bepaalde
vragen zijn gesteld op basis van een eerder gegeven antwoord, waardoor het aantal respondenten per vraag kan verschillen. De tabellen bij deze zogenaamde ‘vervolgvragen’ hebben een lichtere kleur dan de andere tabellen. Een aantal respondenten is tussentijds gestopt, wat eveneens tot gevolg heeft dat het aantal respondenten per vraag verschilt. De vragenlijst bevatte een aantal vragen waar respondenten meerdere antwoorden konden selecteren, bij deze vragen wordt zowel het aantal respondenten als het totaal aantal gegeven antwoorden getoond. Bij deze vragen kunnen de percentages per antwoord optellen tot 100%.
De percentages in dit onderzoek worden in gehele (afgeronde) getallen getoond. Dit heeft als gevolg dat het voor kan komen dat de percentages van de antwoorden op bepaalde vragen niet exact optellen tot 100%, terwijl dit bij deze vragen wel het geval zou moeten zijn.
Dit onderzoek is in 2010 en 2016 in nagenoeg dezelfde vorm uitgevoerd. Waar in het rapport van 2016 een vergelijking
werd gemaakt met het rapport van 2010, wordt in dit rapport de vergelijking gemaakt tussen 2021 en 2016.
2. Achtergrondinformatie
2.1. Leeftijd en geslacht
Van de 411 respondenten die na hun 18e levensjaar een implantaat hebben gekregen (volwassenen) is 61% vrouw (N=252) en
38% man (N=156). Drie respondenten (1%) gaven aan dit niet te willen zeggen. Van de 22 respondenten die voor hun 18e levensjaar een implantaat hebben gekregen (jeugd) is 55% vrouw (N=12) en 41% man (N=9). Eén respondent (5%) vulde hier ‘Anders’ in.
Tabel 2.1 geeft de leeftijdsverdeling weer van de 411 respondenten in de groep volwassenen. Uit de tabel is onder andere af te lezen dat de gemiddelde huidige leeftijd 66 jaar is en dat men ten tijde van de implantatie gemiddeld 58,8 jaar was. Verder blijkt dat het grootste deel van de groep volwassenen (31%) tussen de 55 en 64 jaar oud was ten tijde van de implantatie.
Tabel 2.1: Leeftijd en implantatieleeftijd van de groep volwassen CI-gebruikers (N=411)
|
Huidige leeftijd |
Leeftijd bij |
Gemiddelde leeftijd |
66,0 jaar |
58,8 jaar |
|
|
|
18-24 jaar |
0% |
0% |
25-34 jaar |
1% |
3% |
35-44 jaar |
4% |
10% |
45-54 jaar |
11% |
21% |
55-64 jaar |
24% |
31% |
65-74 jaar |
38% |
27% |
75 jaar en ouder |
21% |
9% |
Tabel 2.2 geeft de leeftijdsverdeling weer van de 22 respondenten in de groep jeugd. Uit de tabel is onder andere af te lezen dat de gemiddelde huidige leeftijd 17,6 jaar is en dat men ten tijde van de implantatie gemiddeld 4,8 jaar was. Verder blijkt dat het grootste deel van de groep jeugd (41%) tussen de 0 en 2 jaar oud was ten tijde van de implantatie.
Tabel 2.2: Leeftijd en implantatieleeftijd van de groep jeugdige CI-gebruikers (N=22)
|
Huidige leeftijd |
Leeftijd bij |
Gemiddelde leeftijd |
17,6 jaar |
4,8 jaar |
|
|
|
0-2 jaar |
0% |
41% |
3-4 jaar |
5% |
27% |
5-10 jaar |
18% |
14% |
11-15 jaar |
14% |
14% |
16 jaar of ouder |
64% |
5% |
Cijfers vorige onderzoek:
De gemiddelde implantatieleeftijd in 2016 was voor de groep volwassenen 57,1 jaar en voor de groep jeugd 5,0 jaar. Bij de groep volwassenen was 57% vrouw en 43% man, bij de groep jeugd was 55% vrouw en 45% man.
2.2. Aard en oorzaak van het gehoorverlies
Tabel 2.3 geeft de aard van het gehoorverlies weer. Bij de groep volwassenen komt progressieve (zeer) slechthorendheid het meeste voor (opgeteld 67%), bij de groep jeugd geeft het grootste deel (59%) aan doof geboren te zijn.
Tabel 2.3: Wat is de aard van uw gehoorverlies? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=411) |
Jeugd (N=22) |
Onbekend (N=50) |
Doof geboren |
2% |
59% |
4% |
Zeer slechthorend bij de geboorte |
12% |
18% |
18% |
Progressief slechthorend |
17% |
0% |
10% |
Progressief zeer slechthorend |
50% |
18% |
56% |
Doof |
16% |
9% |
10% |
Plots doof |
17% |
9% |
16% |
Aantal antwoorden (%) |
468 (114%) |
25 (114%) 57 (114%) |
Tabel 2.4 geeft de oorzaak van het gehoorverlies weer. Bij deze vraag waren, net als bij de vorige vraag, meerdere antwoorden mogelijk.
Tabel 2.4: Waardoor is uw gehoor aangetast? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=411) |
Jeugd (N=22) |
Onbekend (N=50) |
Meningitis |
7% |
14% |
6% |
Virusinfectie |
5% |
9% |
2% |
Medicijnen |
3% |
14% |
4% |
Ongeval |
2% |
0% |
2% |
Extreem lawaai |
6% |
0% |
8% |
Otosclerose |
7% |
0% |
0% |
Anders, namelijk: |
77% |
68% |
88% |
Aantal antwoorden (%) |
442 (108%) |
23 (105%) |
55 (110%) |
Veruit het grootste deel van de respondenten heeft aangegeven dat het gehoor is aangetast vanwege een andere reden dan een van de aangegeven antwoordopties. Zie tabel 2.4.1 voor een clustering van de gegeven antwoorden bij ‘Anders, namelijk:’.
Tabel 2.4.1: Waardoor is uw gehoor aangetast? (Meerdere antwoorden mogelijk) – Anders, namelijk:
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
Erfelijk |
104 |
o.a. DFNA9 (26x) |
Onbekend |
95 |
|
Genetisch |
27 |
|
Problemen bij zwangerschap/geboorte |
25 |
o.a. zuurstofgebrek (9x), rodehond |
Ziekte van Ménière |
22 |
|
Aangeboren |
17 |
|
Geleidelijk gehoorverlies |
14 |
|
Leeftijd/ouderdom |
14 |
|
Oorontsteking(en) |
11 |
|
Overig |
57 |
Zaken die minder dan 10x genoemd |
3.Vragen over de implantatie
3.1. Merk implantaat en implantatiecentrum
Tabel 3.1 geeft weer welk merk implantaat men heeft. Deze vraag is door 410 respondenten uit de groep volwassenen beantwoord, hiervan is het grootste deel geïmplanteerd met ofwel Cochlear (46%) ofwel Advanced Bionics (42%). Van de 22 respondenten in de groep jeugd heeft het grootste deel een Cochlear (73%).
Tabel 3.1: Wat voor soort implantaat was dit?
|
Volwassenen (N=410) |
Jeugd (N=22) |
Onbekend (N=22) |
Advanced Bionics |
42% |
23% |
45% |
Cochlear |
46% |
73% |
50% |
MED EL |
9% |
5% |
5% |
Oticon Medical |
2% |
0% |
0% |
Anders, namelijk:* |
1% |
0% |
0% |
* 1 respondent vulde
“Houze” in, 1 respondent gaf aan nog te wachten op bericht voor de
behandeling en 1 respondent gaf geen toelichting.
Cijfers vorige onderzoek:
In 2016 had slechts 29% van de volwassenen Advanced Bionics, 54% had destijds Cochlear. Bij de jeugd had 79%
destijds een Cochlear. Respondenten konden destijds niet kiezen voor de optie ‘Oticon Medical’.
Respondenten is gevraagd waar ze het implantaat hebben laten aanbrengen. Tabel 3.2 geeft per implantatiecentrum weer welke merken zijn geïmplanteerd. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat de meeste respondenten (20%) in Leiden is geïmplanteerd, en dat daar voornamelijk werd geïmplanteerd met Advanced Bionics (87%).
Tabel 3.2: Merk implantaat per implantatiecentrum (‘Waarheeft u het implantaat laten aanbrengen?’)
Implantatiecentrum (%) |
Advanced Bionics |
Cochlear |
MED EL |
Oticon Medical |
Anders, namelijk: |
Amsterdam VU (6%) |
48% |
52% |
0% |
0% |
0% |
Amsterdam AMC (5%) |
32% |
68% |
0% |
0% |
0% |
Groningen (7%) |
18% |
79% |
3% |
0% |
0% |
Leiden (20%) |
87% |
13% |
0% |
0% |
0% |
Maastricht (15%) |
40% |
44% |
16% |
0% |
0% |
Nijmegen (16%) |
28% |
64% |
1% |
5% |
1% |
Rotterdam (7%) |
21% |
70% |
3% |
6% |
0% |
Utrecht (13%) |
26% |
51% |
20% |
2% |
2% |
België (9%) |
25% |
43% |
30% |
3% |
0% |
Duitsland (0%) |
0% |
0% |
0% |
0% |
100% |
Ergens anders, namelijk: (2%) |
20% |
40% |
20% |
0% |
20% |
Zie figuur 1 op de volgende pagina voor een grafische weergave van tabel 3.2.
Tabel 3.3 geeft weer wat de belangrijkste reden was voor de keuze van het implantatiecentrum.
Tabel 3.3: Wat was voor u de belangrijkste reden om voor dit ziekenhuis te kiezen?
|
Aantal (N=458) |
Percentage |
Geografische ligging ziekenhuis (dichtbij uw |
212 |
46% |
Ik had vertrouwen in de arts die hier werkt |
89 |
19% |
Het revalidatieprogramma |
36 |
8% |
Een andere reden, namelijk: |
121 |
26% |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de belangrijkste reden om voor een ziekenhuis te kiezen de geografische ligging is (46%). Daarnaast kozen 121 respondenten (26%) de optie ‘Een andere reden, namelijk:’. Zie tabel 3.3.1 voor een clustering van de gegeven antwoorden bij ‘Een andere reden, namelijk:’. De belangrijkste reden die in deze open antwoorden wordt genoemd is dat men is doorverwezen of geadviseerd door een arts of audioloog.
Tabel 3.3.1: Wat was voor u de belangrijkste reden om voor dit ziekenhuis te kiezen? – Een andere reden, namelijk:
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
Doorverwezen/geadviseerd door arts/audioloog |
30 |
|
Was er al patiënt (geweest) |
19 |
|
Korte wachtlijst/wachttijd |
11 |
|
Er was (vroeger) weinig/geen keuze |
9 |
|
Goede referenties |
7 |
|
Doe/deed mee aan proef/onderzoek |
7 |
|
Makkelijk te bereiken |
6 |
|
Had samenwerking met waar ik behandeld werd |
6 |
|
Overig |
31 |
Zaken die minder dan 5x genoemd |
3.2. Oor van implantatie
Tabel 3.4 geeft weer op welk oor men is geïmplanteerd. Opvallend is dat maar liefst 60% van de respondenten die in hun jeugd is geïmplanteerd, dit niet weet.
Tabel 3.4: Op welk oor bent u geïmplanteerd?
|
Volwassenen (N=407) |
Jeugd (N=20) |
Onbekend (N=22) |
Mijn beste oor |
24% |
10% |
18% |
Mijn slechtste oor |
67% |
30% |
82% |
Weet ik niet |
9% |
60% |
0% |
Cijfers vorige onderzoek:
In 2016 was 68% van de groep volwassenen en 44% van de groep jeugd op het slechtste oor geïmplanteerd. Destijds wist 37% van de groep jeugd niet of ze op hun beste of slechtste oor waren geïmplanteerd.
Tabel 3.5 geeft per centrum weer op welk oor men is geïmplanteerd. Opvallend is dat in Rotterdam relatief veel respondenten op hun beste oor zijn geïmplanteerd.
Tabel 3.5: Geïmplanteerd oor per implantatiecentrum (‘Waar heeft u het implantaat laten aanbrengen?’)
Implantatiecentrum (%) |
Beste oor
|
Slechtste oor |
Weet ik niet |
Amsterdam VU (N=25) |
36% |
56% |
8% |
Amsterdam AMC (N=22) |
14% |
68% |
18% |
Groningen (N=33) |
27% |
64% |
9% |
Leiden (N=90) |
17% |
72% |
11% |
Maastricht (N=70) |
14% |
74% |
11% |
Nijmegen (N=72) |
17% |
72% |
11% |
Rotterdam (N=32) |
50% |
41% |
9% |
Utrecht (N=60) |
37% |
50% |
13% |
België (N=40) |
18% |
75% |
8% |
Duitsland (N=0) |
0% |
0% |
0% |
Ergens anders, namelijk: (N=5) |
20% |
80% |
0% |
Tabel 3.6 geeft het antwoord weer op de vraag of men voldoende inspraak heeft gehad bij de keuze van het oor. De meeste respondenten geven aan voldoende inspraak te hebben gehad, al is dit percentage bij de groep jeugd relatief laag (50%). De oorzaak hiervan kan zijn dat personen die onder de 18 zijn dit niet zelf mogen beslissen, maar dat een ouder en/of arts hierover beslist.
Tabel 3.6: Heeft u voldoende inspraak gehad bij de keuze op welk oor u werd geïmplanteerd?
|
Volwassenen (N=406) |
Jeugd (N=20) |
Onbekend (N=22) |
Ja, voldoende |
92% |
50% |
95% |
Nee, onvoldoende |
4% |
10% |
0% |
Weet ik niet |
4% |
40% |
5% |
Tabel 3.7 geeft weer of er sprake was van een restgehoorbesparende implantatie, en of voldoende was aangegeven dat dit zou verminderen. Bij de meeste respondenten in de groep volwassenen was hier sprake van maar was dit ook voldoende aangegeven. De helft van de groep jeugd geeft aan dit niet te weten.
Tabel 3.7: Was er sprake van restgehoorbesparende implantatie, en is er aangegeven dat dat zou verminderen?
|
Volwassenen (N=406) |
Jeugd (N=20) |
Onbekend (N=22) |
Ja, en dit was voldoende aangegeven |
47% |
30% |
41% |
Ja, maar dit was onvoldoende aangegeven |
2% |
0% |
5% |
Nee, maar dit was wel aangegeven |
26% |
20% |
32% |
Nee, en dit was ook niet voldoende aangegeven |
9% |
0% |
0% |
Weet ik niet |
16% |
50% |
23% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoord op deze vraag toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 136 respondenten een toelichting gegeven.
Tabel 3.8 geeft weer op welke wijze de processor van energie wordt voorzien. Bij de meeste respondenten gebeurt dit door middel van oplaadbare accu’s, al dan niet samen met een knoopcelbatterij.
Tabel 3.8: Op welke wijze wordt de processor (van uw huidige implantaat) van energie voorzien?
|
Volwassenen (N=405) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
Knoopcelbatterijen |
5% |
0% |
0% |
Oplaadbare accu's |
69% |
74% |
91% |
Beide mogelijkheden |
26% |
26% |
9% |
3.3. Vervanging processor en implantaat
De respondenten is gevraagd of de processor al is vervangen door een nieuw model. 59% gaf aan dat dit het geval is (volwassenen 58%, jeugd 89%). Aan hen is gevraagd na hoeveel jaar de processor is vervangen. De antwoorden op deze open vraag zijn gecategoriseerd. Het grootste gedeelte (68%) gaf aan dat dit na 5 jaar of minder is gebeurd. Zie tabel 3.9 voor de antwoorden op deze vragen.
Tabel 3.9: Is uw processor al vervangen door een nieuw model?
|
Volwassenen (N=405) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
|
Nee |
42% |
11% |
32% |
|
Ja, vul a.u.b. in na hoeveel jaar u vervangen: |
processor is |
58% |
89% |
68% |
- 5 jaar of minder: |
86% |
|
|
|
- 5-7 jaar: |
10% |
|
|
|
- 7-10 jaar: |
1% |
|
|
|
- Meer dan 10 jaar: |
1% |
|
|
|
- Verschilt per keer: |
2% |
|
|
|
Cijfers vorige onderzoek:
In 2016 was bij 43% van de volwassenen en 69% van de jeugd de processor vervangen.
Aan de respondenten die hebben aangegeven dat de processor is vervangen, is gevraagd of er bij de vervanging is uitgelegd dat de eventuele reparatiekosten bij het gebruik van de oude processor (als reserve) voor eigen rekening zijn. In totaal geeft 37% van de respondenten aan dat dit het geval is geweest, terwijl 63% aangeeft dat dit niet is uitgelegd.
Tabel 3.10 geeft weer of respondenten een herimplantatie hebben ondergaan. Dit is het geval voor 7% van de groep volwassenen en 16% van de groep jeugd.
Tabel 3.10: Heeft u een herimplantatie ondergaan?
|
Volwassenen (N=404) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
Ja |
7% |
16% |
0% |
Nee |
93% |
84% |
100% |
Tabel 3.11 geeft weer of respondenten naast het implantaat een hoortoestel op het andere oor gebruiken. Dit is het geval voor 51% van de groep volwassenen en 16% van de groep jeugd.
Tabel 3.11: Gebruikt u naast het implantaat een hoortoestel op het andere oor?
|
Volwassenen (N=404) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
Ja |
51% |
16% |
50% |
Nee |
49% |
84% |
50% |
Cijfers vorige onderzoek:
In 2016 had 5% van de groep volwassenen en 10% van de groep jeugd een herimplantatie ondergaan. Verder gebruikte 48% van de groep volwassenen en 14% van de groep jeugd een hoortoestel op het andere oor.
4. Bilaterale implantatie
Tabel 4.1 geeft weer of men bilateraal is geïmplanteerd en in hoeveel operaties dit is gebeurd. In totaal is slechts 7% van de groep volwassenen en maar liefst 58% van de groep jeugd bilateraal geïmplanteerd.
Tabel 4.1: Bent u bilateraal (tweezijdig) geïmplanteerd?
|
Volwassenen (N=404) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
Ja, in één operatie |
2% |
21% |
0% |
Ja, in twee operaties |
5% |
37% |
9% |
Nee |
92% |
42% |
91% |
Aan de respondenten die bilateraal zijn geïmplanteerd zijn een aantal vervolgvragen gesteld. Deze worden in de tabel 4.1.1 tot en met 4.1.5 getoond.
Tabel 4.1.1: Welk merk implantaat was dit?
|
Volwassenen (N=27) |
Jeugd (N=11) |
Onbekend (N=2) |
Cochlear |
37% |
55% |
0% |
MED EL |
15% |
9% |
0% |
Advanced Bionics |
37% |
36% |
100% |
Oticon Medical: |
11% |
0% |
0% |
Tabel 4.1.2: Waar heeft u het tweede implantaat laten aanbrengen? (Niet verplicht) |
|
||
Volwassenen (N=28) |
Jeugd (N=11) |
Onbekend (N=1) |
|
Nederland 64% |
73% |
100% |
|
Buitenland, namelijk: * 36% |
27% |
0% |
|
* Alle respondenten
Tabel 4.1.3: Op wiens kosten heeft u dit laten doen? |
|
|
|
Volwassenen (N=27) |
Jeugd (N=11) |
Onbekend (N=2) |
|
Eigen middelen / zelf betaald 41% |
27% |
50% |
|
Ziektekostenverzekering 59% |
73% |
50% |
|
Tabel 4.1.4: Bent u tevreden over het resultaat van bilateraal horen? |
|
|
|
Volwassenen (N=27) |
Jeugd (N=11) |
Onbekend (N=2) |
|
Ja 96% |
82% |
0% |
|
Nee 4% |
18% |
100% |
|
Tabel 4.1.5: Zou u bilaterale implantatie aanbevelen aan anderen? |
|
|
|
|
Volwassenen (N=27) |
Jeugd (N=11) |
Onbekend (N=2) |
Ja |
74% |
82% |
100% |
Waarschijnlijk wel |
26% |
0% |
0% |
Waarschijnlijk niet |
0% |
18% |
0% |
Aan de respondenten die hebben aangegeven bilateraal geïmplanteerd te zijn, is ook gevraagd in welk jaar en welke maand dit geweest is. Op basis hiervan kan berekend worden hoeveel jaar dit na de eerste implantatie is geweest. Gemiddeld is dit 4,8 jaar later geweest.
Tot slot konden respondenten als ze dat wilden een toelichting geven op de vragen over het tweede implantaat. In totaal hebben 26 mensen dit gedaan.
5. De revalidatieperiode
Tabel 5.1 t/m 5.4 geven de beantwoording weer op de vragen over de revalidatieperiode. Uit tabel 5.1 blijkt dat het voor slechts 32% van de groep volwassenen en 26% van de groep jeugd van tevoren voldoende bekend was dat er grote verschillen zijn tussen de revalidatieprogramma’s bij de verschillende CI-centra. Uit tabel 5.2 blijkt wel dat de revalidatieprogramma’s als geheel in het algemeen goed bevallen (volwassenen 86%, jeugd 84%). Tabel 5.3 geeft weer dat met drie op de vier respondenten die als volwassene is geïmplanteerd het gebruik van hulpmiddelen is besproken of geoefend (75%), terwijl dit bij de groep jeugd slechts 44% is.
Tot slot geeft tabel 5.4 weer dat 67% van de groep volwassenen aangeeft dat het revalidatieprogramma na afloop met ze is geëvalueerd, terwijl dit met slechts 33% van de groep jeugd is gebeurd. Bij de cijfers van de groep jeugd moet wel de kanttekening gemaakt worden dat contact vaak met de ouder(s) zal zijn verlopen en niet met de respondent zelf, waardoor de percentages in tabel 5.3 en 5.4 relatief laag zijn.
Tabel 5.1: Was het u van tevoren bekend dat er grote verschillen zijn tussen de revalidatieprogramma’s bij de verschillende CI-centra?
|
Volwassenen (N=400) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
Ja, voldoende |
32% |
26% |
50% |
Nee, onvoldoende |
40% |
32% |
27% |
Weet ik niet |
29% |
42% |
23% |
Tabel 5.2: Hoe is het revalidatieprogramma als geheel u bevallen?
Volwassenen (N=397) |
Jeugd (N=19) |
Onbekend (N=22) |
|
Goed 86% |
84% |
91% |
|
Matig 11% |
16% |
9% |
|
Slecht 3% |
0% |
0% |
Tabel 5.3: Is het gebruik van hulpmiddelen met u besproken of geoefend (bijvoorbeeld telefoneren of het gebruik van ringleiding)?
|
Volwassenen (N=397) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=22) |
Ja, voldoende |
75% |
44% |
68% |
Nee, onvoldoende |
25% |
56% |
32% |
Tabel 5.4: Is het revalidatieprogramma na afloop met u geëvalueerd?
|
Volwassenen (N=397) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=22) |
Ja, voldoende |
67% |
33% |
68% |
Nee, onvoldoende |
18% |
17% |
14% |
Weet ik niet |
14% |
50% |
18% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoord op deze vragen toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 121 respondenten een toelichting gegeven.
6. Tevredenheid, muziekbeleving en gebruik hulpmiddelen
6.1. Tevredenheid met het Cochleair Implantaat
Tabel 6.1 t/m 6.4 geven de beantwoording weer op de vragen over de tevredenheid met het Cochleair Implantaat. Het grootste deel van de respondenten is tevreden tot zeer tevreden over het CI en zou dit een ander ook aanraden. Ook zijn de respondenten over het algemeen tevreden over het spraakverstaan in het dagelijks leven, maar relatief ontevreden over het spraakverstaan in een lawaaiige omgeving/situatie.
Tabel 6.1: Bent u tevreden of ontevreden over uw CI?
|
Volwassenen (N=394) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
Zeer tevreden |
51% |
67% |
30% |
Tevreden |
35% |
33% |
50% |
Niet tevreden, niet ontevreden |
11% |
0% |
20% |
Ontevreden |
2% |
0% |
0% |
Zeer ontevreden |
1% |
0% |
0% |
Tabel 6.2: Zou een ander een CI aanraden? |
|
|
|
|
Volwassenen (N=392) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
90% |
94% |
100% |
Nee |
10% |
6% |
0% |
Na de vraag ‘Zou u een ander een CI aanraden?’ kregen respondenten de mogelijkheid hun antwoord toe te lichten. 163 respondenten hebben een toelichting gegeven.
Tabel 6.3: Bent u tevreden met spraakverstaan in het dagelijks leven?
|
Volwassenen (N=391) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
85% |
78% |
80% |
Nee |
15% |
22% |
20% |
Tabel 6.4: Bent u tevreden met spraakverstaan in een lawaaiige omgeving/situatie? |
|
||
|
Volwassenen (N=392) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=22) |
Ja |
31% |
39% |
5% |
Nee |
69% |
61% |
95% |
Cijfers vorige onderzoek: In 2016 was 57% van de groep volwassenen en 66% van de groep jeugd ‘zeer tevreden’ over het CI. Van de groep volwassenen was 35% ‘tevreden en van de groep jeugd 28%. Destijds zou 86% (beide groepen) een ander een CI aanraden. Verder was 90% van de groep volwassenen en 97% van de groep jeugd tevreden met spraakverstaan in het dagelijks leven, en was 30% van de groep volwassenen en 39% van de groep jeugd tevreden met spraakverstaan in een lawaaiige omgeving/situatie.
6.2. Tevredenheid over muziekbeleving
Tabel 6.5 t/m 6.7 geven de beantwoording weer op de vragen over de tevredenheid over muziekbeleving. Uit tabel 6.5 blijkt dat slechts 46% van de groep volwassenen vindt dat muziek aangenaam klinkt, terwijl 89% van de groep jeugd dit vindt. De groep jeugd vindt ook meer dat het luisteren naar muziek bijdraagt aan hun levensvreugde (78%) dan de groep volwassenen (63%), zo blijkt uit tabel 6.6. Tot slot geeft tabel 6.7 weer dat 37% van de groep volwassenen en 22% van de groep jeugd de mogelijkheid heeft om het luisteren van muziek te trainen. Zij konden aangeven op welke manier ze dit doen, zie tabel 6.7.1 voor een clustering van de gegeven antwoorden op deze vraag. Hieruit blijkt dat respondenten voornamelijk oefenen door veel naar muziek te luisteren, waarbij een relatief veel respondenten specifieke manieren zoals Spotify of YouTube noemden om naar muziek te luisteren.
Tabel 6.5: Klinkt muziek aangenaam?
Volwassenen (N=392) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
|||
Ja 46% |
89% |
40% |
|||
Nee 54% |
11% |
60% |
|||
Tabel 6.6: Draagt het luisteren |
|
|
|||
Volwassenen (N=390) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
|||
Ja 63% |
78% |
65% |
|||
Nee 37% |
22% |
35% |
|||
Tabel 6.7: Heeft u de mogelijkheid |
|
|
|||
|
Volwassenen (N=389) |
Jeugd (N=18) |
Onbekend (N=20) |
||
Nee |
63% |
78% |
75% |
||
Ja, namelijk door: |
37% |
22% |
25% |
||
: Tabel 6.7.1: Heeft u de mogelijkheid om het beluisteren van muziek te trainen? – Ja, namelijk door: |
|||||
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
|||
... te luisteren via: |
56 |
O.a. Spotify (11x) en YouTube (8x) |
|||
... veel muziek te luisteren |
24 |
|
|||
… hulpmiddelen |
19 |
O.a. Streamer (8x) |
|||
... (oefen)programma van de leverancier |
18 |
|
|||
... cursus/training volgen |
16 |
|
|||
... bekende/herkenbare muziek te luisteren |
9 |
|
|||
... zelf muziek te maken |
7 |
|
|||
... teksten te leren / erbij te houden |
6 |
|
|||
Overig |
31 |
Zaken die minder dan 5x genoemd |
|||
Cijfers vorige onderzoek: In 2016 gaf 50% van de groep volwassenen en 83% van de groep jeugd aan dat muziek aangenaam klinkt.
6.3. Gebruik hulpmiddelen
Tabel 6.8 t/m 6.11 geven de beantwoording weer op de vragen over het gebruik van hulpmiddelen.
Tabel 6.8: Gebruikt u hulpmiddelen om spraak beter te verstaan of te begrijpen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=385) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Nee, ik gebruik geen hulpmiddelen |
23% |
29% |
40% |
Ja, ringleiding |
35% |
12% |
25% |
Ja, spraakafzien |
49% |
41% |
40% |
Nederlands met ondersteunende gebaren / Nederlandse Gebarentaal |
10% |
29% |
10% |
Andere accessoires, namelijk: |
44% |
65% |
25% |
Aantal antwoorden (%) |
621 (161%) |
30 (176%) |
28 (140%) |
Uit tabel 6.8 blijkt dat ‘spraakafzien’ (in het vorige onderzoek ‘liplezen’ genoemd) het meest gebruikte hulpmiddel is (groep volwassenen 49%, groep jeugd 41%). Verder geeft een groot deel van de respondenten aan andere accessoires te gebruiken, waarna ze konden toelichten om welk(e) accessoire(s) het gaat. Zie tabel 6.8.1 voor een clustering van deze antwoorden.
Tabel 6.8.1: Gebruikt u hulpmiddelen om spraak beter te verstaan of te begrijpen? (Meerdere antwoorden mogelijk) – Andere accessoires, namelijk:
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
Roger / Soloapparatuur |
84 |
O.a. Roger Pen (30x) en Roger Select (21x) |
Microfoon(s) |
44 |
O.a. Mini Mic (32x) |
(TV) Streamer |
19 |
|
Compilot |
14 |
|
Telefoonclip |
11 |
|
Bluetooth |
8 |
|
Ondertiteling |
7 |
|
TV Link / Connect |
5 |
|
Overig |
44 |
Zaken die minder dan 5x genoemd |
Uit tabel 6.9 blijkt dat de meerderheid van de groep volwassenen (61%) gebruik maakt van ringleiding als deze aanwezig is in theaters, openbare gebouwen en aula’s, terwijl slechts 12% van de groep jeugd hier gebruik van maakt.
Tabel 6.9: Maakt u in theaters, openbare gebouwen en aula’s gebruik van de ringleiding als deze aanwezig is?
|
Volwassenen (N=386) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
61% |
12% |
60% |
Nee |
39% |
88% |
40% |
Cijfers vorige onderzoek: In 2016 gebruikte 65% van de groep volwassenen en 36% van de jongeren ringleiding in theaters, openbare gebouwen en aula’s.
Tabel 6.10: Kunt u praatprogramma’s op radio en televisie volgen? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=386) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Nee |
11% |
12% |
5% |
Ja, zonder hulpmiddelen |
15% |
41% |
20% |
Ja, met ondertiteling op televisie |
73% |
59% |
65% |
Ja, met gebruik van solo-apparatuur |
34% |
24% |
20% |
Ja, op een andere manier, namelijk: |
14% |
6% |
0% |
Aantal antwoorden (%) |
563 (146%) |
24 (141%) |
22 (110%) |
Uit tabel 6.10 blijkt dat het grootste deel van de groep volwassenen (73%) en de groep jeugd (59%) praatprogramma’s op televisie kan volgen met behulp van ondertiteling. Bij de groep jeugd geeft zelfs 41% aan praatprogramma’s op radio en televisie te kunnen volgen zonder hulpmiddelen. Verder geeft een klein deel van de respondenten aan dit op een andere manier te volgen, waarna ze vervolgens konden toelichten op welke manier. Zie tabel 6.10.1 voor een clustering van deze antwoorden.
Tabel 6.10.1: Kunt u praatprogramma’s op radio en televisie volgen? (Meerdere antwoorden mogelijk) – Ja, op een andere manier, namelijk:
Antwoord |
Aantal Eventuele |
|||||||
Ringleiding |
20 |
|||||||
TV streamer |
10 |
|||||||
Bluetooth |
6 |
|||||||
Overig |
25 Zaken die minder |
|||||||
Tabel 6.11: Gebruikt u een of meer van de volgende hulp middelen? (Meerdere antwoorden |
|
|||||||
Volwassenen (N=384) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
||||||
Lichtflitser op bel en/of telefoon |
47% |
50% |
||||||
Trilwekker 67% |
88% |
60% |
||||||
Solo-apparatuur 41% |
53% |
40% |
||||||
Een ander hulpmiddel, namelijk: 23% |
6% |
10% |
||||||
Aantal antwoorden (%) 712 |
33 (194%) |
32 (160%) |
||||||
Uit tabel 6.11 blijkt dat de drie gegeven hulpmiddelen allemaal relatief veel gebruikt worden. In totaal gaven 91 respondenten aan een of meerdere andere hulpmiddelen te gebruiken, waaronder zich 31 respondenten bevonden die deze optie kozen om aan te geven dat ze geen hulpmiddelen gebruiken. Zie tabel 6.11.1 voor een clustering van deze antwoorden.
Tabel 6.11.1: Gebruikt u een of meer van de volgende hulpmiddelen? (Meerdere antwoorden mogelijk) – Een ander hulpmiddel, namelijk:
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
Microfoon |
13 |
O.a. 11x Mini Mic |
Roger / Phonak |
6 |
|
Compleet (wek/waak-)systeem |
4 |
|
TV Streamer |
4 |
|
Ringleiding |
4 |
|
Overig |
31 |
Zaken die minder dan 3x genoemd |
Geen |
31 |
|
7. Werk in relatie met de CI
In tabel 7.1 is te zien hoeveel procent van de respondenten een betaalde baan hebben. Deze respondenten kregen vervolgens een aantal vervolgvragen voorgelegd, waarvan de antwoorden in tabel 7.1.1 en tabel 7.1.2 worden getoond.
Tabel 7.1: Heeft u een betaalde baan?
|
Volwassenen (N=383) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
29% |
24% |
20% |
Nee |
71% |
76% |
80% |
Tabel 7.1.1: Hoe lang duurde de |
|
|
|
|
Volwassenen (N=110) |
Jeugd (N=4) |
Onbekend (N=4) |
0 tot 2 maanden |
26% |
25% |
50% |
3 tot 4 maanden |
28% |
25% |
50% |
5 tot 6 maanden |
22% |
25% |
0% |
7 tot 12 maanden |
16% |
0% |
0% |
Langer dan een jaar |
7% |
25% |
0% |
Uit tabel 7.1.1 blijkt dat de lengte van de revalidatie zeer verschillend is per respondent. Positief is dat het bij slechts 7% van de groep volwassenen meer dan een jaar duurde.
De respondenten met een betaalde baan kregen ook de vraag in welke mate hun CI tot veranderingen in hun werk heeft geleid. Dit konden ze aangeven voor zes verschillende zaken. Zie tabel 7.1.2 voor een overzicht van deze antwoorden. Over het algemeen blijkt uit deze tabel dat de CI voor de meeste respondenten tot verbeteringen of in ieder geval geen verslechteringen heeft geleid.
Tabel 7.1.2: In welke mate heeft uw CI tot veranderingen in uw werk geleid? Vul dit alstublieft in betreffende de volgende zaken:
|
Veel minder |
Minder |
Gelijk |
Beter |
Veel beter |
Functieniveau (N=118) |
1% |
4% |
57% |
21% |
16% |
Zelfstandigheid in de functie |
0% |
2% |
47% |
32% |
19% |
Verantwoordelijkheid (N=117) |
1% |
7% |
60% |
21% |
11% |
Toekomstperspectief/promotiekansen N=117) |
4% |
5% |
62% |
13% |
16% |
Contact met collega’s (N=117) |
3% |
3% |
32% |
36% |
26% |
Contact met klanten/derden (N=117) |
3% |
7% |
38% |
33% |
19% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoord op deze vragen toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 40 respondenten een toelichting gegeven.
8. Sociaal functioneren
Aan de respondenten is gevraagd hoe ze in verschillende situaties functioneren met hun CI in vergelijking met de situatie toen ze nog niet over een CI beschikten. Tabel 8.1 t/m tabel 8.5 geven per situatie weer hoe elke groep deze vraag beantwoord heeft. Over het algemeen blijkt uit deze tabellen dat de CI voor de meeste respondenten tot verbeteringen of in ieder geval geen verslechteringen in het functioneren heeft geleid.
Tabel 8.1: Thuissituatie
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Minder |
4% |
12% |
0% |
Gelijk |
10% |
0% |
15% |
Beter |
30% |
12% |
35% |
Veel beter |
29% |
6% |
10% |
Zeer veel beter |
25% |
41% |
35% |
N.v.t. |
2% |
29% |
5% |
Tabel 8.2: Sociale contacten met familie, vrienden, clubgenoten |
|||
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Minder |
9% |
12% |
10% |
Gelijk |
10% |
6% |
10% |
Beter |
35% |
6% |
40% |
Veel beter |
29% |
0% |
20% |
Zeer veel beter |
15% |
47% |
20% |
N.v.t. |
2% |
29% |
0% |
Tabel 8.3: Maatschappelijke betrokkenheid (vrijwilligerswerk, kerkelijk werk, verenigingswerk) |
|||
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Minder |
10% |
12% |
15% |
Gelijk |
15% |
0% |
5% |
Beter |
23% |
6% |
25% |
Veel beter |
17% |
6% |
15% |
Zeer veel beter |
10% |
18% |
15% |
N.v.t. |
24% |
59% |
25% |
Tabel 8.4: Culturele activiteiten (theaterbezoek, film, concerten) |
|||
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Minder |
14% |
12% |
25% |
Gelijk |
16% |
0% |
5% |
Beter |
25% |
12% |
35% |
Veel beter |
13% |
18% |
10% |
Zeer veel beter |
9% |
24% |
5% |
N.v.t. |
23% |
35% |
20% |
Tabel 8.5: Kwaliteit van leven
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Minder |
6% |
6% |
10% |
Gelijk |
11% |
6% |
5% |
Beter |
27% |
12% |
40% |
Veel beter |
28% |
6% |
10% |
Zeer veel beter |
26% |
35% |
35% |
N.v.t. |
2% |
35% |
0% |
Ook is gevraagd of men in vergelijking met voorafgaand aan de implantatie minder of meer vermoeid is wanneer men moet luisteren/horen. Uit tabel 8.6 blijkt dat de meeste respondenten minder vermoeid zijn of dat het gelijk is gebleven, al geeft ook (opgeteld) 24% van de groep volwassenen en 41% van de groep jeugd aan dat ze
juist (veel) meer vermoeid zijn in vergelijking met voor de implantatie.
Tabel 8.6: Bent u in vergelijking met voor de implantatie minder of meer vermoeid wanneer u moet luisteren/horen?
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Veel minder vermoeid |
17% |
6% |
10% |
Minder vermoeid |
33% |
12% |
35% |
Gelijk gebleven |
26% |
41% |
35% |
Meer vermoeid |
20% |
29% |
20% |
Veel meer vermoeid |
4% |
12% |
0% |
Verder is gevraagd of men kan telefoneren met het CI. Uit tabel 8.7 blijkt dat de meeste respondenten uit de groep volwassenen (opgeteld 79%) en de groep jeugd (opgeteld 88%) kunnen telefoneren met hun CI, al geeft respectievelijk 22% en 24% uit die groepen aan dat een echt gesprek niet mogelijk is.
Tabel 8.7: Kunt u telefoneren met uw CI?
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Nee |
21% |
12% |
25% |
Ja, bekenden zijn verstaanbaar maar |
22% |
24% |
20% |
Ja, gesprek met bekenden is mogelijk |
23% |
18% |
30% |
Ja, dit is mogelijk met vrijwel iedereen |
34% |
47% |
25% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoorden op deze vragen toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 175 respondenten een toelichting gegeven.
9. Problemen na de implantatie
9.1. Algemene problemen
In tabel 9.1 is af te lezen of respondenten problemen hebben ondervonden na de implantatie en zo ja, welke problemen dit waren. Uit deze tabel blijkt dat 68% van de groep volwassenen en 47% van de groep jeugd geen problemen heeft ondervonden.
Tabel 9.1: Heeft u problemen ondervonden nadat uw CI was geïmplanteerd?
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Geen problemen |
68% |
47% |
80% |
Lichamelijke problemen |
10% |
12% |
5% |
Psychische problemen |
4% |
18% |
5% |
Problemen bij de revalidatie |
4% |
6% |
5% |
Andere problemen |
14% |
18% |
5% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoord op deze vraag toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 135 respondenten een toelichting gegeven.
9.2. Problemen met de processor
In tabel 9.2 is af te lezen of respondenten problemen ervaren met het vastzetten van de processor achter hun oor. Uit deze tabel blijkt dat 78% van de groep volwassenen en 59% van de groep jeugd geen problemen ervaart. 9% van de groep volwassenen en 12% van de groep jeugd ervaart problemen die niet op te lossen zijn door middel van een oorstukje in de oorschelp.
Tabel 9.2: Heeft u problemen met het vastzetten van de processor achter uw oor? En zo ja, kunt u dit oplossen d.m.v. een oorstukje in de oorschelp?
|
Volwassenen (N=378) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Geen problemen |
78% |
59% |
80% |
Wel problemen, maar ik kan wel dit oplossen d.m.v. een oorstukje in oorschelp |
13% |
29% |
10% |
Wel problemen, ik kan dit niet oplossen d.m.v. een |
9% |
12% |
10% |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoord op deze vraag toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 95 respondenten een toelichting gegeven.
Tabel 9.3 geeft weer of de kabel naar de zendspoel wel eens is gebroken. Dit is bij (opgeteld) 44% van de groep volwassenen en 65% van de groep jeugd het geval.
Tabel 9.3: Is de kabel naar de zendspoel wel eens gebroken?
|
Volwassenen (N=377) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Nee |
56% |
35% |
50% |
Ja dit is 1 keer gebeurd |
17% |
12% |
20% |
Ja dit is 2 keer gebeurd |
10% |
18% |
5% |
Ja dit is meer dan 2 keer gebeurd |
16% |
35% |
25% |
In tabel 9.4 is te zien bij hoeveel procent van de respondenten de processor wel eens is uitgevallen. Deze respondenten kregen vervolgens een aantal vervolgvragen voorgelegd, waarvan de antwoorden in tabel 9.4.1 tot en met en tabel 9.4.5 worden getoond.
Tabel 9.4: Is de processor wel eens uitgevallen?
Volwassenen (N=377) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
|
Ja 28% |
53% |
20% |
|
Nee 72% |
47% |
80% |
|
Tabel 9.4.1: Hoe vaak is de processor uitgevallen? |
|
|
|
Volwassenen (N=102) |
Jeugd (N=9) |
Onbekend (N=4) |
|
Dit is 1 keer gebeurd 47% |
22% |
50% |
|
Dit is 2 keer gebeurd 18% |
11% |
0% |
|
Dit is vaker dan 2 keer gebeurd 35% |
67% |
50% |
|
Tabel 9.4.2: Wat was de oorzaak van het uitvallen van de processor? |
|
|
|
|
Volwassenen (N=102) |
Jeugd (N=9) |
Onbekend (N=4) |
Vocht in de microfoon |
6% |
11% |
25% |
Vocht in de processor |
12% |
22% |
0% |
Andere oorzaak, namelijk: |
82% |
67% |
75% |
Tabel 9.4.2.1: Wat was de oorzaak van het uitvallen van de processor? – Andere oorzaak, namelijk:
Antwoord |
Aantal |
Eventuele opmerking |
Stuk |
7 |
|
Vocht |
6 |
|
Zendspoel / Zender stuk |
5 |
|
Problemen met processor/accu |
5 |
|
Gevallen |
4 |
|
Storing |
3 |
|
Problemen met magneet |
3 |
|
Softwareprobleem |
3 |
|
Weet ik niet (meer) |
33 |
|
Overig |
19 |
Zaken die minder dan 3x genoemd |
Aan de respondenten bij wie de processor wel eens is uitgevallen is ook gevraagd hoeveel dagen ze gemiddeld moesten wachten op een nieuwe processor. Deze vraag is door 113 respondenten beantwoord. 30 respondenten gaven aan dat de processor meteen gewisseld is, 32 respondenten hebben één dag gewacht en 24 respondenten hebben twee dagen gewacht. De overige respondenten moesten drie dagen of langer wachten op hun nieuwe processor. Gemiddeld moest een respondent 6,6 dagen wachten, al wordt dit gemiddelde vooral omhooggehaald door één iemand die aangaf 114 dagen te hebben gewacht en één iemand die aangaf 333 dagen te hebben gewacht.
Tabel 9.4.3: Ondervond u problemen in uw thuissituatie door het uitvallen van de processor?
|
Volwassenen (N=102) |
Jeugd (N=9) |
Onbekend (N=4) |
Geen probleem |
30% |
22% |
0% |
Enigszins een probleem |
25% |
11% |
25% |
Matig probleem |
19% |
44% |
0% |
Ernstig probleem |
20% |
11% |
50% |
Zeer ernstig probleem |
6% |
11% |
25% |
Tabel 9.4.4: Ondervond u problemen in uw werk/schoolsituatie door het uitvallen van de processor?
|
Volwassenen (N=101) |
Jeugd (N=9) |
Onbekend (N=4) |
Geen probleem |
41% |
0% |
25% |
Enigszins een probleem |
11% |
22% |
0% |
Matig probleem |
14% |
22% |
0% |
Ernstig probleem |
20% |
22% |
25% |
Zeer ernstig probleem |
15% |
33% |
50% |
Tabel 9.4.5: Had het uitvallen van de processor gevolgen voor
uw persoonlijke gevoelens? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=103) |
Jeugd (N=9) |
Onbekend (N=4) |
Geen gevolgen voor persoonlijke gevoelens |
29% |
33% |
0% |
Ik raakte in paniek |
17% |
22% |
25% |
Ik voelde me weer afhankelijk van anderen |
50% |
67% |
75% |
Ik voelde me depressief |
15% |
0% |
0% |
Anders, namelijk: |
13% |
0% |
0% |
Aantal antwoorden (%) |
126 (122%) |
11 (122%) |
4 (100%) |
9.3. Problemen met uitvallen implantaat
In tabel 9.5 is te zien bij hoeveel procent van de respondenten het implantaat één of meerdere keren is uitgevallen. Deze respondenten kregen vervolgens een aantal vervolgvragen voorgelegd, waarvan de antwoorden in tabel 9.5.1 tot en met en tabel 9.5.4 worden getoond.
Tabel 9.5: Is het implantaat wel eens uitgevallen?
|
Volwassenen (N=371) |
Jeugd (N=17) |
Onbekend (N=20) |
Nee |
90% |
76% |
85% |
Ja, dit is 1 keer gebeurd |
5% |
6% |
10% |
Ja, dit is 2 keer gebeurd |
1% |
6% |
0% |
Ja, dit is vaker dan 2 keer gebeurd |
3% |
12% |
5% |
Tabel 9.5.1: Wat was de oorzaak van het uitvallen van het implantaat?
|
Volwassenen (N=34) |
Jeugd (N=3) |
Onbekend (N=3) |
Mechanisch defect |
32% |
0% |
0% |
Oorzaak onbekend |
24% |
67% |
67% |
Andere oorzaak, namelijk: |
44% |
33% |
33% |
Tabel 9.5.2: Ondervond u problemen in uw thuissituatie door het uitvallen van het implantaat?
|
Volwassenen (N=34) |
Jeugd (N=3) |
Onbekend (N=3) |
Geen probleem |
29% |
33% |
0% |
Enigszins een probleem |
12% |
0% |
0% |
Matig probleem |
24% |
33% |
33% |
Ernstig probleem |
24% |
33% |
0% |
Zeer ernstig probleem |
12% |
0% |
67% |
Tabel 9.5.3: Ondervond u problemen in uw werk/schoolsituatie door het uitvallen van het implantaat?
|
Volwassenen (N=34) |
Jeugd (N=3) |
Onbekend (N=3) |
Geen probleem |
47% |
0% |
0% |
Enigszins een probleem |
3% |
33% |
0% |
Matig probleem |
9% |
0% |
33% |
Ernstig probleem |
26% |
33% |
0% |
Zeer ernstig probleem |
15% |
33% |
67% |
Tabel 9.5.4: Had het uitvallen van het implantaat gevolgen
voor uw persoonlijke gevoelens? (Meerdere antwoorden mogelijk)
|
Volwassenen (N=34) |
Jeugd (N=3) |
Onbekend (N=3) |
Geen gevolgen voor persoonlijke gevoelens |
29% |
33% |
0% |
Ik raakte in paniek |
21% |
33% |
67% |
Ik voelde me weer afhankelijk van anderen |
32% |
67% |
33% |
Ik voelde me depressief |
18% |
33% |
0% |
Anders, namelijk: |
21% |
0% |
33% |
Aantal antwoorden (%) |
41 (121%) |
5 (167%) |
4 (133%) |
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoorden op de vragen over het uitvallen van het implantaat toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 11 respondenten een toelichting gegeven.
10. Service CI-Centrum
Tabel 10.1 geeft weer in hoeverre men tevreden is over het CI-centrum. Het grootste deel van de respondenten is
(zeer) tevreden. Bij de groep volwassenen is 3% (zeer) ontevreden, bij de groep jeugd 6%.
Tabel 10.1: Bent u tevreden of ontevreden over de service van het CI-centrum?
|
Volwassenen (N=369) |
Jeugd (N=16) |
Onbekend (N=20) |
Zeer tevreden |
46% |
44% |
40% |
Tevreden |
42% |
38% |
55% |
Niet tevreden, niet ontevreden |
10% |
13% |
5% |
Ontevreden |
2% |
6% |
0% |
Zeer ontevreden |
1% |
0% |
0% |
In vergelijking met het onderzoek van 2016 zijn er relatief iets minder (zeer) tevreden respondenten. Uit tabel 10.2 blijkt dat dit deels het gevolg kan zijn van de coronacrisis.
Tabel 10.2: Is uw antwoord op de vorige vraag beïnvloed door de coronacrisis?
|
Volwassenen (N=369) |
Jeugd (N=16) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
9% |
6% |
20% |
Nee |
91% |
94% |
80% |
Aan de respondenten die ‘Ja’ kozen bij bovenstaande vraag, is vervolgens gevraagd of ze kunnen aangeven wat daar de reden van is. 32 respondenten gaven een toelichting op deze vraag.
Tabel 10.3 t/m 10.5 gaan over de bereikbaarheid van het CI-team.
Tabel 10.3: Wat vindt u van de bereikbaarheid van het CI-team in urgente situaties?
|
Volwassenen (N=369) |
Jeugd (N=16) |
Onbekend (N=20) |
Goed bereikbaar |
54% |
75% |
45% |
Slecht bereikbaar |
5% |
0% |
20% |
Weet ik niet/ geen urgente situatie meegemaakt |
41% |
25% |
35% |
Tabel 10.4: Is het mogelijk om tijdens het weekend of tijdens vakantiedagen service te ontvangen van het CIteam?
|
Volwassenen (N=369) |
Jeugd (N=16) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
14% |
31% |
5% |
Nee |
12% |
13% |
20% |
Weet ik niet |
75% |
56% |
75% |
Tabel 10.5: Is er een vakantieservice voor |
kabels en leen |
processor? |
|
|
Volwassenen (N=369) |
Jeugd (N=16) |
Onbekend (N=20) |
Ja |
18% |
13% |
20% |
Nee |
5% |
6% |
20% |
Weet ik niet |
77% |
81% |
60% |
Uit tabel 10.3 blijkt dat slechts 5% van de groep volwassenen en zelfs niemand uit de groep jeugd vindt dat het CI-team slecht bereikbaar is in urgente situaties. Uit tabel 10.4 blijkt dat de bereikbaarheid iets minder goed is in het weekend of tijdens vakantiedagen; 12% van de groep volwassenen en 13% van de groep jeugd geeft aan dat het tijdens deze dagen niet mogelijk is om service te ontvangen. Hierop aansluitend geeft 5% van de groep volwassenen en 6% van de groep jeugd aan dat er geen vakantieservice is. Opvallend bij deze laatste twee vragen is dat de meerderheid van de respondenten het antwoord op deze vragen niet weet.
Respondenten kregen de mogelijkheid om hun antwoorden op de vragen over de bereikbaarheid van het CI-team toe te lichten (niet verplicht). In totaal hebben 97 respondenten een toelichting gegeven.
11. Tot slot
Respondenten kregen aan het einde van de vragenlijst de mogelijkheid opmerkingen naar aanleiding van de vragenlijst te plaatsen. In totaal hebben 116 respondenten hier gebruik van gemaakt.